-
1 adhérence
adhérence [aadeerãs]〈v.〉1 aanhechting ⇒ (het) vastkleven, (het) vastzittenf2) samenhang [materiaal]3) vergroeiing [medisch]4) grip [auto] -
2 adhesion
n. adhesie (vergroeiing); aankleving; aanhankelijkheid; instemming[ ədhie:zjn] -
3 glue
n. lijm--------v. lijmen; vast plakkenglue1[ gloe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lijm————————glue2〈werkwoord; tegenwoordig deelwoord ook gluing〉1 lijmen ⇒ plakken, vastkleven2 persen (tegen) ⇒ dichtbij houden/blijven♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский